4 meter + vis in 2 exemplaren

4 meter + vis in 2 exemplaren aviary-image-1570485014055 Zoals u al hebt kunnen opmaken uit mijn vorige blogjes, ben ik al sedert het begin van de zomer in zeebaarsmodus. ‘Alles klopt aan dat beest,’ zei Mehmet Buyukyilmaz me ooit eens, ‘zijn schubben, zijn kleur, zijn stekels, zijn kracht en agressie’ – en deze sympathieke Turk steekt er dan ook zijn ziel en zaligheid in. En toch is er 1 minpuntje wat mij betreft: ze zwemmen in zout water en aan zee pleegt het vaak hard te waaien… Nu vind ik een beetje wind niet erg, maar een 6 beaufort op kop maakt het subtiel bodemcontact houden met de shad wel heel erg lastig. Ik ben niet al te gevoelig en dat betekent automatisch dat je in slechte omstandigheden af en toe kunstaas verspeelt, en als ik ergens een gloeiende hekel aan heb, dan is het aan een nieuwe voorslag te moeten knopen in het donker terwijl het waait en regent. Onlangs was het weer van dat; harde wind én regen voorspeld voor Hoek van Holland, en dus besloot ik toch maar in het binnenland te blijven, waar het droog zou blijven tot middernacht en aanzienlijk minder zou waaien. Misschien eens een avondje meervallen op de rivier, met de bellyboat?
Ik had nog een paar piepschuim doosjes dauwwormen in de koelkast staan van een vistrip van een week of zes geleden. Ik had ze eigenlijk al lang moeten weggooien, maar je weet hoe dat gaat. Na al die weken durfde ik het doosje niet meer goed open te maken omdat ik dacht dat ze inmiddels al wel zowat gemummificeerd zouden zijn. Ik vermande me en keek voorzichtig onder het deksel en voorwaar: ze leefden nog. Ze waren heel mager en een stuk kleiner geworden – ondanks het aardappelschilletje dat ik erbij had gedaan om ze te voeden – maar kronkelden nog energiek. Bellyboat in de auto en de nieuwe hengel van Fish Inn ernaast, waadpak aan en hup, ik was ‘ready for action’. Na een zoals altijd veel te lange rit – rotfiles – zat ik eindelijk relaxed in mijn drijvende fauteuil. Ik prikte wormen aan mijn haak – het leken meer dendro’s qua formaat dan Canadese dauwers en dus gingen er vlotjes drie volle dozen door. ‘Mijn vrouwtje zal content zijn,’ bedacht ik terwijl ik aan het prikken was, want ze is die vieze piepschuimdoosjes in onze koelkast al weken beu. Ik kan haar geen ongelijk geven gezien er een keer een groepje ontsnapt is… foto1 Al na 50 meter zie ik een mooi symbool opdoemen op mijn visvinder, en het zwemt resoluut richting mijn trosje pieren onder me. De hengeltop begint te knikken, de vis is duidelijk van mijn aas aan het peuzelen. Het is bij dit soort voorzichtige aanbeten lastig om in te schatten wanneer je precies moet slaan bij het wormenvissen op meerval. Na een seconde of tien besluit ik mijn kans te wagen en haak een goed aanvoelende vis… die zich na een minuutje drillen van de haak weet te ontdoen. Mieljaardemieljaar!!! – een Vlaamse vloek schalt over de Nederlandse rivier… Ik beaas opnieuw – die slijmerige Houdini onder me vond het namelijk nodig om alle wormen mee te nemen – en vaar verder, dieper de nacht in. Het is vrijwel windstil. Ik zie kringen op het water, ik vermoed spelende witvis. Doen ze wel vaker net voor en na het donker. Mijn bellyboat glijdt traag over het wateroppervlak en mijn tros wormen blijft daardoor mooi in de kegel van mijn dieptemeter. Om de diepte te bepalen houd ik een regel aan die ik ooit eens las in een Frans magazine; de zogenaamde 2/3-regel. Die komt erop neer dat je op 1/3 van de waterdiepte van de bodem af vist. Als het bijvoorbeeld zes meter is, dan laat je de wormen op 2 meter boven de bodem hangen. Natuurlijk houd ik daar niet star aan vast en pas ik de diepte aan als ik op mijn fishfinder zie dat de vissen hoger of juist lager zwemmen. Na een uurtje kom ik weer boven een fors symbool. Het hangt een metertje boven de bodem en schiet als een raket richting mijn aas. Zelfs de dure visvinders van tegenwoordig hebben iets vertraging en dus voel ik de aanbeet eerder dan dat ik hem zie. Ik ben echter voorbereid en sla stevig aan – voor zover dat mogelijk is met een hoepelkromme meervalhengel … Een kwartier later is de vis nog geen meter hoger gekomen en ben ik al zeker 150 meter verwijderd van waar ik hem haakte. Nog een kwartier later is de hengel nog altijd even krom, en zit de vis nog altijd diep. Ik heb van vismaat en meerval goeroe Wiljo geleerd dat je zo snel mogelijk boven ondiep water moet zien te komen om een grote vis efficiënter te kunnen drillen. Dat is best logisch; hoe meer water een vis boven zich heeft, hoe hoger de druk van het water op zijn lijf is en hoe zwaarder onze klus. Alleen: deze meerval heeft geen zin om mee te werken en blijft koppig op het diepste stuk dat hij maar kon vinden vechten. Er passeert een vrachtschip, maar gelukkig niet al te dicht bij me. En dan eindelijk, zeker 35 minuten en een hoop verzuurde spieren later, laat mijn tegenstander zich richting oever dirigeren. Daar stribbelt hij nog wat dapper tegen maar dan kan ik hem ten slotte in de onderkaak grijpen. Hij is net zo moe als ik, en we rusten beiden wat uit – hij aan een stringer en ik op de oever. Ik zet mijn camera klaar en zoek een veilige plek voor de fotosessie. In je eentje fotograferen is nooit makkelijk, en al helemaal niet in het stikdonker, maar sedert ik bij onze vriend Ali een sterke LED-lamp kocht die de flits overbodig maakt, is het een stukje makkelijker geworden. Ik blijk de vis niet te kunnen tillen – hij is domweg te zwaar. Ik herinner me een foto van Roy Noom waarbij hij in het water zit met de vis tussen zijn benen en besluit het dan maar zo te proberen… foto-2 Na de korte fotosessie leg ik mijn hengel naast het dier dat in zijn volle glorie uitgestrekt in de oeverzone ligt, om een idee te krijgen van zijn lengte. De hengel is 180 cm maar de meerval is een heel eind langer. Ik heb geen meetlint bij me want dat zit nog in mijn zeebaarstas, maar ik leg er het stringertouw langs, zo goed en zo kwaad als dat kan, en leg er een knoop in zodat ik thuis kan opmeten hoe lang hij ongeveer is. Ik ben in een soort van trance en kijk haast ontroerd hoe de meerval weer wegzwemt, met een soort van waardigheid. Daarna blijf ik nog even zitten op de oever, met een glimlach naar het donkere water starend. Ik herken dit gevoel: ik zit op een wolk, ik ben verzadigd, ik hoef niet per se nog een vis te vangen. Na een poosje besluit ik terug te varen naar de auto. Zacht gonst de Floatplus motor onder me, puur uit gewenning heb ik toch maar weer een trosje wormen overboord gehangen. Op een meter of 50 van mijn wagen, ongeveer op de plek waar ik eerder die avond een vis loste, ligt weer een meerval. Ook deze knalt vrijwel meteen als een bezetene op mijn aas en alles begint weer van voor af aan: bonken, spierpijn, gekronkel aan een veel te kromme hengel… De dril duurt gelukkig iets minder lang en deze vis kan ik wel vrij precies meten want hij blijkt net zo lang te zijn als mijn hengel: 180 cm… Na een paar fotootjes mag ook deze weer zwemmen. Onder het slijm, met een glimlach van oor tot oor, in een auto die ruikt naar meerval, rijd ik naar huis terug. Naar mijn vismaten app ik dat ik 4 meter vis heb gevangen, verdeeld over 2 exemplaren. aviary-image-1570511561082 De volgende dag meet ik het eind touw op dat ik heb gemarkeerd. Ik kan mijn ogen niet geloven als ik het getal zie – meet meermaals opnieuw omdat het zo onwerkelijk aandoet een Nederlandse meerval uit het wild te zien met zo’n lengte. De vis is veel langer dan ik aan de waterkant voor mezelf had geschat… Nu weet ik ook wel dat deze manier van meten allesbehalve precies is en daarom ga ik ook niet melden op welke lengte ik uitkwam, en al helemaal niets claimen. Ik ga nooit weten hoe lang deze vis precies was en dat kan me eigenlijk niet veel schelen: ik vind hem misschien wel mooier zonder een getal op zijn lijf. Wel was dit met stip mijn langste en zwaarste vis ooit, en dan nog vanuit de bellyboat gevangen…. Ik ben een gelukkig man. Thomas Sintobin foto-3